Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7450

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307782/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 april 2003 heeft de gemeenteraad van Nijmegen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 maart 2003, het bestemmingsplan "Lent Oost 2002" vastgesteld.


Uitspraak

200307782/1. Datum uitspraak: 25 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 16 april 2003 heeft de gemeenteraad van Nijmegen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 maart 2003, het bestemmingsplan "Lent Oost 2002" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 november 2003, nr. RE2003.46296, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2003. Verweerder heeft bij brief van 19 februari 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift zal worden uitgebracht. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 17 mei 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.C.C. Rensen en ing. G. Frederiks, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2.    Het plan voorziet in een (deel van een) nieuwe woonwijk met ongeveer 1.200 woningen met bijbehorende voorzieningen aan de noordzijde van de Waal in de Nijmeegse VINEX-locatie de Waalsprong. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het toekomstige plassengebied, aan de oostzijde door het kassengebied Vossenpels, aan de zuidzijde door de Steltsestraat en aan de oostzijde door het bestaande dorp Lent en de Visveldsestraat. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan het plan goedkeuring verleend. 2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden I”, voor zover gesitueerd aan de Turennesingel ten zuiden van zijn eigen perceel, omdat dit bebouwing met een hoogte van 12 meter mogelijk maakt. Voorts stelt hij dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden”, voor zover dit voorziet in de aanleg van een rotonde op de kruising van de Turennesingel en de Laauwikstraat. Hij vreest dat door de beoogde situering van de rotonde, alsmede door de te grote bouwmogelijkheden op de percelen ten zuiden van zijn eigen perceel, het woon- en leefklimaat in de door hem te bouwen woning zal worden aangetast. Verder vreest hij dat door de situering van de rotonde zijn bouwmogelijkheden zullen worden beperkt en dat deze ten onrechte ten dele op zijn gronden zal worden aangelegd. 2.4.    De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het plan in aanmerking genomen dat de op de percelen aan de Turennesingel voorziene woningen (residenties) een stedelijk karakter hebben, waarbij tevens lichte bedrijvigheid is toegestaan. Volgens de gemeenteraad past hierbij een bebouwing in 3 á 4 bouwlagen. De gemeenteraad heeft aan het perceel van appellant, gelegen aan de Laauwikstraat, een lagere nok- en goothoogte toegekend, omdat de bebouwing op dit perceel dient aan te sluiten bij de maat en schaal van de bebouwing aan de Laauwikstraat, die een dorps karakter heeft. Voorts heeft de gemeenteraad meegedeeld dat voor de aanleg van de voorziene rotonde geen gronden van appellant benodigd zijn. 2.5.    Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Hij heeft overwogen dat het plan uitgaat van geconcentreerd stedelijk bouwen waarbij op een verantwoorde wijze aansluiting is gezocht met de ter plaatse bestaande bebouwing. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat ter plaatse van het perceel van appellant een aanvaardbaar woonmilieu zal blijven bestaan. Gelet hierop heeft verweerder deze plandelen goedgekeurd. 2.6.    Blijkens de plankaart heeft het bouwvlak op het perceel van appellant een oppervlakte van ongeveer 700 m2, waarvan een oppervlakte van ongeveer 300 m2 bij recht kan worden bebouwd. De binnen het bouwvlak te bouwen woning dient blijkens de aanduidingen op de plankaart georiënteerd te zijn op de Laauwikstraat en mag een maximale nok- en goothoogte hebben van respectievelijk 10 en 6 meter. Op de gronden ten zuiden van het perceel van appellant kunnen woningen worden gebouwd tot een maximale hoogte van 12 meter. De door appellant bij recht te bebouwen gronden liggen blijkens de plankaart op een afstand van ongeveer 25 meter van de gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden”, waarop de rotonde is voorzien. Ter zitting is komen vast te staan dat het fietspad, dat onderdeel uitmaakt van de rotonde, dicht tegen de perceelsgrens van appellant aan zal worden gelegd.   2.6.1.    De Afdeling acht het standpunt van verweerder, dat in het plan, zowel waar het betreft de bouwmogelijkheden op het perceel van appellant als de bouwmogelijkheden op de percelen ten zuiden daarvan, op een verantwoorde wijze aansluiting is gezocht bij de ter plaatse bestaande bebouwing, niet onredelijk. Zij ziet, mede gezien de omvang van het aan appellant toegekende bouwvlak, voorts in redelijkheid geen aanleiding voor het oordeel dat de bouwmogelijkheden van appellant onevenredig worden beperkt door de situering van de rotonde. Daarbij heeft appellant naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de rotonde gedeeltelijk op zijn gronden zal worden aangelegd. 2.6.2.    Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegestane bouwhoogte van maximaal 12 meter op de percelen ten zuiden van het perceel van appellant niet in de weg zal staan aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de door appellant op zijn perceel te bouwen woning. De Afdeling neemt hierbij mede in overweging dat niet bekend is op welke wijze de gronden van appellant zullen worden ingericht, nu er nog geen concreet bouwplan is. Voor zover appellant heeft gesteld dat door de situering van de rotonde uit een oogpunt van geluid in de te bouwen woning geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, overweegt de Afdeling dat volgens het akoestisch onderzoek van 28 november 2002, verricht door DGMR Raadgevende Ingenieurs B.V., de geluidsbelasting door de aanleg van de rotonde nauwelijks zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Verder blijkt uit dit onderzoek dat in 2015 ter plaatse van het perceel van appellant de geluidsbelasting ten gevolge van de Laauwikstraat maximaal 54 dB(A) en ten gevolge van de Turennesingel maximaal 51 dB(A) is. Gesteld, noch gebleken is dat deze uitkomsten van het akoestisch onderzoek onjuist zijn. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plaats van de rotonde in zoverre niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat in de te bouwen woning op het perceel van appellant. Ook overigens is niet gebleken dat de beoogde ligging van de rotonde een ernstige aantasting van het woon- en leefmilieu ter plaatse met zich brengt. 2.6.3.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Hanrath Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004 392.